Idee voor een Wiki artikel? Lees in dit artikel hoe je kunt helpen!

Kladruber

Uit Bokt
Kladruber
Kladruber hoofd.jpg
Kladruber solo lijn.jpg
Stokmaat: 1.60 - 1.75 meter
Kleur: schimmel/zwart
Land van herkomst: Voormalig Tsjecho-Slowakije
Link naar stamboek:


De Kladruber is een van de oudste rassen op de wereld, alhoewel het ras tegenwoordig zeer zeldzaam is. Tegenwoordig worden er Kladrubers gefokt op 2 stoeterijen, namelijk Kladruby nad Labem en Slatinany (± 35 kilometer van Kladrub) in Tsjechië.

Geschiedenis

Het ontstaan

De geschiedenis van de Kladruber begint in de Middeleeuwen bij het ontstaan van het Habsburgse Rijk. De Habsburgse heersers hadden een voorliefde voor ceremonieel en oorlogen, hiervoor hadden ze behoefte aan een geschikt paard dat de zware praalwagens kon trekken, defilés kan rijden en gebruikt kon worden tijdens de talrijke oorlogen.

Keizer Karel V heerste in 1550 over de Nederlanden, Spanje, Oostenrijk, Tsjechië en enkele Italiaanse stadstaten. Hij had een voorkeur voor Spaanse paarden en door zijn overheersing van de Iberische streek had hij onbeperkte toegang tot de beste dieren. In de loop der eeuwen verspreidde dit ras zich over heel Europa. Ook zijn familieleden hielden zich bezig met de fokkerij van ceremoniële en paradepaarden.

In 1560 werd Karel’s broer Ferdinand de keizerlijke troonopvolger en hij kreeg de stad Pardubice en de omgeving als geschenk. Hierbij hoorde een landgoed in het dorp Kladrub waar in 1562 enkele Spaanse paarden naartoe gebracht werden voor de fokkerij. Ferdinand’s zoon Rudolf II stichtte er in 1579 een hofstoeterij. In 1586 werden nog 9 Spaanse paarden geïmporteerd. Het fokdoel van deze stoeterij was het fokken van rijpaarden en koetspaarden voor de Keizerlijke Hoven van Wenen en Praag. Gelijktijdig stichtte een andere zoon van Ferdinand, Karel van Stiermarken een eigen hofstoeterij in Lipica met een zelfde fokdoel. Deze stoeterij zou de bakermat worden van de Lipizzaners.

17e-18e eeuw

In de 17e eeuw ging het goed met de stoeterij in Kladrub, er werden regelmatig nieuwe paarden ingevoerd en er werden paarden uitgewisseld met andere hofstoeterijen (Lipica).

Tijdens diverse oorlogen bood de Kladrub-stoeterij onderdak aan verschillende groepen fokdieren van andere stoeterijen. Ook moesten de Kladruber-paarden enkele malen vluchten voor aanvallen van de Pruisen en andere vijanden van de Habsburgers. Vaak moesten dan de stallen en bijgebouwen weer helemaal opgebouwd worden maar nooit kwam de fokkerij van de waardevolle paarden in gevaar.

Vanaf de 18e eeuw veranderde de fokkerij aanzienlijk. Tot dan toe werden vooral Spaanse paarden gebruikt voor aanvoer van vers bloed in Kladruber-fokkerij. Maar Spanje onttrok zich aan het Habsburgse Rijk en hierdoor werd het veel moeilijker om de beste Spaanse paarden naar de hofstoeterijen te brengen. Als alternatief werden paarden uit Napels (Italië), dat nog wel bij het Habsburgse Rijk hoorde, geïmporteerd. Deze paarden werden Napolitaners genoemd en stamden ook af van de Spaanse paarden. Daarom sloten ze goed aan bij de fokkerij in Kladrub. Daarnaast paste de zwaardere Napolitaner goed bij het toenmalige fokdoel van Kladrub, namelijk het fokken van sterke en grotere koetspaarden. De lichtere rij- en koetspaarden werden in Lipica gefokt.

In 1729 leefden er ongeveer 1000 paarden op Kladrub:

  • 18 hengsten van het zwaardere koets-type
  • 12 hengsten van het rij-type
  • 162 merries van het zwaardere koets-type
  • 75 merrie van het rij-type
  • honderden jonge paarden in de opfok
  • werkpaarden

In 1756 dreigde er groot gevaar voor de stoeterij en de paarden werden naar de stoeterij Enyed in Hongarije overgebracht. Terwijl de paarden veilig waren, werd de stoeterij in Kladrub vernield in brand gestoken. Hierbij werden ook de stamboeken vernield en de overgebleven gebouwen werden verkocht.

In 1765 werden de meeste Kladrubers van Enyed naar Koptschan (bij Holitsch, Hongarije) overgebracht en Koptschan nam de rol van hofleverancier van zware koetspaarden over. Koptschan werd pas in 1757 opgericht met paarden uit de Lotharinger hofstoeterij, daarnaast werden ook Lipizzaners gebruikt voor de fokkerij. Er waren weinig Kladruber-hengsten aanwezig en daarom werden de Kladruber-merries met Koptschaner-hengsten gekruist. Het fokdoel omschreef: “de fokkerij van paradepaarden, wit, zwart en bruin van het koetstype”. De witte paarden hadden de bijnaam “Holitscher Schimmel”.

Toen alle oorlogsdreigingen in de Kladruber-regio verdwenen waren, werd de stoeterij door de toenmalige Keizer Josef II weer opgebouwd. De stoeterij werd teruggekocht en de stallen werden weer hersteld. De paarden die in Enyed achtergebleven waren, werden terug gebracht naar Kladrub. Daarnaast werden 20 Koptschaner-merries uit Lipica naar Kladrub gebracht. Fokdoel van deze nieuwe fokkerij was het fokken van rij- en koetspaarden in de kleuren bruin en zwart. Uit Italië en Duitsland werden barokke hengsten gehaald en ook Arabieren en Lipizzaners werden gebruikt. Daarnaast werden de fokkerij van Engels Volbloed en harddravers opgezet. Voor de harddraver-fokkerij werden vanuit de Nederlanden “Friese” paarden gehaald en voor de rijpaard-fokkerij werd de hengst Favory (1779 – Lipizzaner hengstenlijn) gebruikt.

19e eeuw

In 1799 wordt de gehele indeling van de stoeterijen veranderd. De fokkerij van Volbloeden, harddravers en de lichter type Kladruber werden naar Koptschan gebracht. De zwaardere koetspaarden, 5 hengsten en 59 merries, werden weer naar Kladrub gebracht. In deze merries was het bloed van de oude Kladruber-bloedlijnen verankerd en deze vormden de basis voor de verdere fokkerij. Een van de hengsten was Generale (1796), hij is de stamvader van de oudste, nog bestaande hengstenlijn in de Kladruber-fokkerij.

Vanuit deze paardenstapel werd een barok, zwaarder type koetspaard gefokt. Hun taak was het trekken van galarijtuigen tijdens optochten, defilés en parades. De 19e eeuwse Kladruber-fokkerij hield 3 kleurlijnen aan: zwarte, schimmels en bruinen. De schimmels werden voor de defilés en praaloptochten gebruikt, de zwarten voor begrafenissen en serieuze taken. Ook hooggeplaatste kerkelijke leiders hadden een voorkeur voor de zwarte Kladruber. De bruinen werden gebruikt in het dagelijkse werk.

Er werd veel belang gehecht aan dit fokdoel en alleen de allerbeste fokdieren werden geselecteerd voor de fokkerij van deze paradepaarden. Met de overige paarden werden gebruikspaarden gefokt.

In 1827 waren er 63 barokke fokmerries, 14 bruinen, 15 zwarten en 34 schimmels maar er werd besloten de bruine lijn niet verder te zetten omdat deze lijn kwalitatief achterbleef bij de zwarte en schimmellijn.

Bloedlijnen

Het afstoten van de bruine lijn was het begin van de gescheiden fokkerij van beide overgebleven lijnen.

Schimmel-lijn

De schimmels stamden af van een zwarte hengst Pepoli (1764). De hengst was afkomstig uit Italië en werd op de stoeterijen Enyed en Koptschan gebruikt. Zijn zoon Imperatore (1775 Koptschan) verwekte General (1787) en diens zonen Generale (1796) en Generalissimus I(1797) staan aan de basis van de gelijknamige bloedlijnen. De schimmel-lijn werd beschermd door alleen zuivere Kladrubers en Lipizzaner-hengsten te gebruiken.

Zwarte-lijn

Aan de basis van de Zwarte-lijn staan 3 stamvaders. 2 hengsten droegen dezelfde naam Sacramoso (1799 en 1800) en kwamen beiden uit Italië. De 3e stamhengst is Napoleone (1845), een zwarte hengst uit Italië. De zwarte lijn werd minder beschermd en het kwam voor dat Volbloeden of Friezen gebruikt werden voor bloedvernieuwing.

Merrie-lijnen

Opvallend aan de Kladruber-merrielijnen van de 19e eeuw is dat 4 stammen zowel in de Kladruber als in de Lipizzanerfokkerij voorkomen. Dit zijn de stammen Africa, Ivanka, Alerina en Rava. Een 5e merrielijn is de lijn Missis, die ontstond uit een Engelse merrie.

20e eeuw

Het Habsburgse Rijk verdween als gevolg van de Eerste Wereldoorlog en bij het verdwijnen van het Keizerlijke Hof verdween ook het nut en de noodzaak aan paradepaarden.

De hofstoeterij Kladrub kwam in handen van de na de oorlog nieuw opgerichte Tsjechoslowaakse republiek. Het nieuwe land had weinig interesse voor de fokkerij van paradepaarden en het in stand houden van een staatstoeterij was te duur. Ook de andere hofstoeterijen ondergingen hetzelfde lot en een zware tijd brak aan voor de fokkerij van de Kladruber en de Lipizzaner.

In 1919 viel de stoeterij onder het Ministerie van Landbouw en een oud-directeur van de Oostenrijkse staatstoeterij Radautz werd aangesteld als bedrijfleider van Kladrub. Er volgde een flinke discussie over het voortbestaan van de Kladruber tussen Ministerie en fokkerij-leiding waarmee zelfs door de regering voorgesteld werd om de Kladruber “maar aan Italië te geven omdat dat bloed door de aderen stroomde”… Uiteindelijk kon de Tsjechische regering overtuigd worden van het cultureel belang en ze gebruikten de schimmels voor reclame en promotiedoeleinden. De zwarte lijn werd daar niet geschikt voor geacht en omdat deze lijn door grotere inmenging van andere rassen (Volbloed, Fries) minder uniform was in beweging en exterieur werd besloten de zwarte lijn niet verder te zetten. De laatste zwarte hengst uit de Napoleone-lijn stierf in 1922. De laatste hengst uit de Sacramoso-lijn werd samen met andere zwarten verkocht in 1931. Intussen was van de schimmel-lijnen ook de Generalissimus-lijn uitgestorven.

Tot 1956 werd Kladrub geleid als een staatsfokkerij en er werden Kladruber-schimmels, volbloeden en rijpaarden gefokt op een manier die niet veel verschilde van de hofstoeterij 100 jaar eerder. Maar vanaf 1956 hoorde de stoeterij niet meer onder het Ministerie van Landbouw en gebrek aan inzicht zorgde ervoor dat het weer erg moeilijk werd voor de Kladruber.

Na de politieke ontwikkelingen in voormalig Tsjecho-Slowakije en de afsplitsing in Tsjechië en Slowakije ontstond er weer interesse in het culturele erfgoed.

Tsjechië is trots op de oude historische stoeterij en heeft ervoor gezorgd dat Kladrub onder de bescherming van de FAO (Wereldlandbouworganisatie) kwam. Daarnaast zijn de stoeterij en de paarden tot Nationaal Cultureel Monument verklaard.

De huidige fokkerij

De huidige Kladruber-fokkerij gaat nog steeds verder op de schimmel- en zwarte-lijn en beide lijnen worden gescheiden gehouden.

Schimmel-lijn

De schimmel-lijn wist de geschiedenis te overleven maar er bleef slechts 1 originele schimmel-lijn over, de Generale-lijn.

De Generalissimus-lijn stierf in de jaren ’30 uit, om deze lijn te behouden werd een Generale-hengst (1938) uit een dominante Generalissimus-merrie hernoemd tot Generalissimus XXIII. Een andere hengst, een Lipizzaner uit de Favory-lijn en uit een dominante Generalissimus-merrie, werd in de jaren ’40 hernoemd tot Generalissimus XXIX. Daarnaast werd in de jaren ’70 nog een Hongaarse Lipizzaner-hengst uit de Favory-lijn aan de schimmel-fokkerij toegevoegd.

De merrie-lijnen van de schimmel-lijn voeren terug op de 8 schimmel-merries die op de stoeterij gebruikt werden ten tijde van de overdracht aan Tsjechië.

Opvallend kenmerk van de Kladruber-schimmels is de grote uniformiteit in type, beweging en exterieur. Dit is het gevolg van de strikt gesloten fokkerij gedurende bijna 4 eeuwen. Alleen de allerbeste fokdieren werden gebruikt en er werden alleen Lipizzaners gebruikt voor de bloedspreiding.

Zwarte lijn

Omdat de zwarte-lijn begin jaren ’20 stopgezet was, waren er geen zwarten meer in Kladrub. Vanaf 1938 werden de zwarten opgezocht en bijeengebracht in Slatinany, (35 km van Kladrub). Deze groep kon de zwarte-lijn niet opnieuw tot leven brengen en daarom werd er een regeneratie-project gestart. Enkele schimmelmerries uit Kladrub werden gebruikt samen met de laatste Sacramoso-hengst. Ook werd een andere hengst, afkomstig uit de Sacramosa-lijn, “ontdekt” en ingezet voor de fokkerij. In de jaren ’60 werd de zwarte-fokkerij uitgebreid met de zwarte, Kroatische Lipizzaner-hengst Siglavy Pakra. Daarnaast werd uit Nederland de Friese hengst Romke 234 geïmporteerd.

Door de bloedspreiding en goede fokbeleid is de zwarte-lijn veilig maar de opvallende eenheid in exterieur en beweging is veel minder duidelijk bij de zwarte lijn dan bij de schimmels. Dit is het gevolg van de bloedspreiding in de zwarte-lijnen.

Karakter

Het Kladruber paard is paard met rustig temperament en onverstoorbaar.

Exterieur

De schimmels zijn fijner gebouwd dan de zwarte Kladrubers maar zijn over het algemeen groter. Het hoofd is edel en de houding is adellijk.

De zwarte Kladruber heeft meer Napoletaans bloed en is daarom zwaarder gebouwd met een korte croupe. Het hoofd is minder adellijk en de hals is zwaarder dan die van de schimmels.

Beide lijnen hebben een opgerichte, gebogen hals met een kort lichaam met een sterke achterhand en sterke achterbenen. De borst en het kruis zijn breed, de bewegingen gecadanceerd maar kort, met veel knieactie. De hoeven zijn sterk en groot.

Gebruik

In Zweden en Denemarken worden Kladruber-schimmels ingezet tijdens militaire defilés.

Omdat de Kladrubers een barokke uitstraling hebben zijn ze zeer geliefd voor de klassieke dressuur.

Daarnaast zijn de paarden uitermate geschikt als menpaard en menig Kladruber-span doet mee aan menwedstrijden op het hoogste niveau.

Foto's

Bronnen, referenties en/of voetnoten